
Ik opende de deur van mijn appartement en
raapte de paar rekeningen en het overzicht van de servicekosten op
die onder de deur door waren geschoven. Er stonden geen berichten
op mijn antwoordapparaat. Zelfs niet van Luciana. Zou ze me dan
eindelijk met rust laten? Misschien had die radiostilte wel een
veel fundamentelere betekenis: dat ze me niet meer beschouwde als
iemand op wie ze kon vertrouwen, dat ik haar teleurgesteld had. Het
was haar niet gelukt me te overtuigen, me tot haar geloof te
bekeren, en nu lag ik eruit. Ik zag haar voor me, opgesloten in
haar appartement, weer alleen met haar obsessie, schuilend in de
vertrouwde en volmaakte kringloop van haar angsten. Ik liep naar de
woonkamer, zette de televisie aan en zapte langs de nieuwszenders,
maar geen daarvan bracht al nieuws over de branden. Om twee uur 's
nachts deed ik het licht uit, overmand door slaap, en ik sliep tot
bijna twaalf uur 's middags.
Het eerste wat ik deed toen ik wakker was, was
naar beneden gaan om in het café de kranten te lezen. De berichten
waren niet veel uitgebreider dan twee weken eerder en ik vroeg me
af of ik de enige was die deze zaak zo intrigerend vond. Er waren
in totaal drie branden geweest: twee in de wijk Flores, bijna
gelijktijdig en vrij dicht bij elkaar - de twee branden die ik
vanuit het vliegtuig had gezien - en later nog een in Montserrat.
In alle drie de gevallen ging het opnieuw om meubelzaken en ze
waren alle drie op dezelfde, simpele maar effectieve manier
aangestoken: een scheut benzine onder de deur door en een brandende
lucifer erbij. Er was nu wel een verdachte: verschillende getuigen
beweerden dat ze een man met een Chinees uiterlijk en een jerrycan
in zijn hand hard hadden zien wegrijden op een fiets. Ik zocht naar
het bericht in een van de andere kranten, en ook daarin werd
gesproken van een man met oosterse trekken. In een apart kadertje
werd verband gelegd met de branden van twee weken eerder en de
krant waagde zich zelfs aan een hypothese: de man zou in opdracht
van de Chinese maffia brand stichten in meubelzaken die niet
verzekerd waren. Daarmee zou geprobeerd worden de eigenaren te
ruïneren en zo de panden voor een laag bedrag in handen te krijgen
om er vervolgens Aziatische supermarkten in te kunnen vestigen. Ik
legde de krant met een mengeling van ongeloof en ontzetting neer.
Niet voor het eerst, bedacht ik, was de couleur locale me de baas.
Mijn groepje brandstichterskunstenaars kon natuurlijk op geen
enkele wijze op tegen een Chinees op een fiets. In een reflex van
verzet bedacht ik dat ik me niet moest laten intimideren door de
Argentijnse realiteit, dat ik de lessen van de meester moest
toepassen en boven die realiteit moest uitstijgen. Maar deze
gedachte voorkwam niet dat ik me na het lezen van het bericht op
een raadselachtige manier gedemoraliseerd begon te voelen, en de
roman die ik in gedachten had leek me nu onhoudbaar en zelfs
belachelijk. Ik vroeg me af of het niet beter was om het hele idee
maar te laten varen.
De rest van de middag voelde ik me neerslachtig
en lusteloos en ik moest vaker aan J. denken dan ik had verwacht.
De keukenkastjes en koelkast waren leeg, en toen het donker werd
dwong ik mezelf om naar buiten te gaan om voorraden in te slaan
voor de rest van de week. Toen ik daarvan terugkwam, zette ik de
televisie weer aan en zocht naar nieuwsprogramma's. Nu werd er op
televisie wel melding gemaakt van de branden, en de mysterieuze
Chinees was de man van de dag. Op een van de zenders werd een ruwe
compositietekening getoond en daarna de gevels van de in brand
gestoken meubelzaken. Op een ander kanaal werden de eigenaren
geïnterviewd, die de tot as gereduceerde meubels en de
zwartgeblakerde muren lieten zien en bedroefd met hun hoofden
schudden. Het liet me nu allemaal onverschillig, het deed me niets
meer, alsof het niet meer mijn branden waren, alsof de
werkelijkheid vakkundig was verdraaid om haar beter uit te laten
komen op televisie. Ik zapte langs de kanalen tot ik in een film
verzeild raakte, maar nog voordat deze halverwege was viel ik in
slaap. Kort voor middernacht werd ik ruw gewekt door het geluid van
de telefoon, als een stekende en aanhoudende pijn. Het was Luciana,
die iets in mijn oor riep wat ik niet meteen begreep. 'Wat ga je nu
tegen me zeggen?' herhaalde ze snikkend. 'Dit is wat hij aan het
plannen was.' Na een paar seconden begreep ik dat ze wilde dat ik
de televisie aanzette, en met de telefoon in mijn hand zocht ik
naar de afstandsbediening. Alle zenders zonden hetzelfde nieuws
uit: een verschrikkelijke brand had een verzorgingstehuis op de
bovenverdieping van een gebouw bereikt. Het vuur was begonnen op de
begane grond, in een winkel waar antieke meubelen werden verkocht.
'De antiekwinkel,' schreeuwde Luciana door de telefoon, 'hij heeft
de antiekwinkel onder het verzorgingstehuis in brand gestoken.' De
ruiten waren gesprongen en de vlammen waren overgeslagen naar een
boom op het trottoir. De boom was een soort fakkel geworden,
waarlangs het vuur omhoog was gekropen. Er brandden nog steeds
enkele takken tegen de balkons aan. Het was de brandweer gelukt om
binnen te komen, maar tot nu toe hadden ze alleen maar doden naar
buiten gebracht: veel bewoners konden zelf niet uit bed klimmen en
waren gestikt door de rook.
'Ik ben gebeld door het ziekenhuis: mijn oma
staat op de eerste lijst van doden. Ik moet ernaartoe om haar te
identificeren, want Valentina is nog minderjarig. Maar ik kan het
niet. Ik kan het niet!' schreeuwde ze wanhopig. 'Ik kan het niet
meer, nog een keer het mortuarium, de begrafenisonderneming, die
rij doodskisten. Ik kan geen doodskist meer zien. Ik wil geen
doodskisten meer uitzoeken.'
Ze barstte weer in huilen uit, een
hartverscheurend huilen, dat heel even in een soort loeien leek
over te gaan.
'Ik ga wel met je mee,' zei ik. 'Dit is wat we
gaan doen.' Ik deed mijn best om mijn stem de gezaghebbende en
praktische toon mee te geven waarmee ouders hun kinderen gerust
proberen te stellen wanneer die bang zijn. 'De identificatie is
niet heel dringend, het belangrijkste is nu dat je kalmeert. Neem
een pilletje. Heb je iets in huis?'
'Ja,' zei ze, terwijl ze snikkend naar adem
hapte. 'Ik heb er al een genomen, voordat ik je belde.'
'Heel goed, dan neem je er nu nog een. Niet meer
dan één, en dan wacht je tot ik er ben. Ondertussen doe je niets.
Zet de televisie uit en ga op bed liggen. Ik kom er zo snel
mogelijk aan.'
Ik vroeg of haar zusje ook thuis was en ze liet
haar stem dalen tot fluisterniveau.
'Ik heb het haar verteld. Op dezelfde dag dat
wij elkaar gezien hebben, toen ze uit zijn huis kwam. Ik heb haar
alles verteld en ze geloofde me niet. Ik zei dat Bruno me ook niet
had geloofd en dat die nu dood was. Ze heeft net de brand gezien,
ze was bij me toen ze belden, we hebben samen gezien hoe ze de
lichamen op brancards naar beneden lieten zakken, maar ze gelooft
me nog steeds niet. Ze beseft niet,' en haar stem, waarin
doodsangst doorklonk, brak, 'ze beseft niet dat zij de volgende
is.'
'Daar moet je nu niet aan denken. Beloof me dat
je vanaf dit moment nergens meer aan denkt, tot ik er ben. Probeer
alleen te slapen.'
Ik hing op en bleef een paar seconden zitten met
mijn blik op de televisie gericht. Er waren al veertien doden
geborgen uit het verzorgingstehuis en daar zou het niet bij
blijven. Ook ik kon het niet geloven. Het was eenvoudigweg té
monsterlijk. Maar aan de andere kant, was deze vermenigvuldiging
van lijken niet de perfecte maskering? De naam van Luciana's oma
weggemoffeld tussen alle andere namen op de groeiende lijst van
dodelijke slachtoffers. Niemand zou een apart onderzoek naar haar
dood instellen, die altijd verdoezeld zou blijven, opgelost in de
algemene tragedie. Dit zou niet eens worden gezien als een
welbewuste daad, maar als een ongeluk, het tragische gevolg van het
in brand steken van meubelzaken. Misschien zou de Chinees zelfs de
schuld in de schoenen geschoven krijgen, als hij tenminste echt
bestond en ze hem te pakken konden krijgen. Was Kloster in staat om
zoiets te plannen en uit te voeren? Ja, althans wel in zijn boeken.
Ik kon Kloster bijna minachtend horen antwoorden: wilt u me naar de
gevangenis sturen vanwege mijn romans? Op dat moment kreeg ik een
verkeerde, fatale inval, waarvan ik nog elke dag spijt heb. De
inval om iets te doen. Om in te grijpen. Ik draaide het nummer van
Kloster. Er nam niemand op en ook meldde zich na het langzame
overgaan van de telefoon geen antwoordapparaat. Ik kleedde me zo
snel mogelijk aan en nam voor de deur van mijn appartementencomplex
een taxi. We reden door de nacht in een stilte die alleen werd
doorbroken door de sirenes van brandweerwagens in de verte. De
radio bracht voortdurend berichten over de branden, die zich in de
hele stad als een besmettelijke koorts verspreidden, en om de
zoveel tijd werd de lijst van slachtoffers in het verzorgingstehuis
voorgelezen, wat een morbide indruk maakte. Ik stapte uit voor het
huis van Kloster. De ramen boven waren gesloten en door de kieren
was geen streepje licht te zien. Ik drukte een paar keer op de bel,
zonder resultaat. Toen herinnerde ik me wat Luciana ooit had
verteld over de gewoonte van Kloster om 's avonds laat te gaan
zwemmen. Ik ging naar het café waar ik samen met Luciana de
voordeur van Klosters huis in de gaten had gehouden en vroeg aan
een van de obers of er in de buurt een club met een zwembad was.
Daarvoor hoefde ik slechts de hoek om te slaan. Ik liep zo snel als
ik kon, tot ik voor de gevel stond. De club had een marmeren trap
en een draaideur met aan één kant een bronzen plakkaat. Ik drukte
op een bel bij de receptie en uit een kamertje kwam een vermoeid
uitziende conciërge. Ik vroeg naar het zwembad en hij attendeerde
me op een mededelingenbord met de openingstijden: het zwembad sloot
om middernacht. In een laatste poging beschreef ik Kloster en vroeg
of hij hem had gezien. Hij knikte en wees naar de trap die naar de
bar en de pooltafels leidde. Ik rende de twee trappen op en stond
plotseling in een U-vormige zaal, waarin een groot aantal
pokerspelers zwijgend en geconcentreerd rondom in rook gehulde
ronde tafels zat. Eerst werd er wantrouwend naar me gekeken, maar
toen ze zagen dat ze niets te vrezen hadden, richtten de
pokerspelers hun aandacht weer op het spel. Nu begreep ik waarom de
bar tot na twaalf uur 's nachts openbleef: het was een nauwelijks
verhulde pokerclub. Op de bar stond een televisie afgestemd op een
sportzender, met het geluid uit. Achter een tafeltennistafel zonder
netje stonden een paar pooltafels. Bij de laatste tafel, geleund
tegen een raam aan de straatkant, zag ik Kloster, die alleen
speelde. Op de rand van de tafel stond een glas. Ik liep naar hem
toe. Zijn natte haar was naar achteren gekamd, alsof hij nog maar
een paar minuten geleden uit de kleedkamer was gekomen, en onder de
lamp boven de tafel tekenden zijn gelaatstrekken zich zuiver en
scherp af. Hij was verdiept in de berekening van de baan van een
bal, zijn kin steunend op de keu, en pas toen hij naar een hoek van
de tafel liep en zijn keu in stelling bracht om te gaan stoten, zag
hij mij.
'Wat komt u hier doen? Veldwerk over
geluksspelen? Of komt u een partijtje poolen met de jongens?'
Hij keek me kalm en nauwelijks nieuwsgierig aan
terwijl hij het uiteinde van zijn keu krijtte.
'Nee, ik ben hier om u te spreken. Ik dacht ik u
in het zwembad zou aantreffen, maar er werd me verteld dat u hier
was.'
'Ik kom hier altijd even na het zwemmen. Vooral
sinds ik dit spel heb ontdekt. In mijn jeugd keek ik hier enorm op
neer, ik vond het een spel voor uitsloverige bartypes, u weet wel.
Maar het heeft zo zijn interessante metaforen, zijn kleine
filosofie. Hebt u ooit een serieuze poging gedaan om het te
leren?'
Ik schudde van nee.
'In principe is het geometrie, uiteraard. En wel
in de meest klassieke zin: actie en reactie. Het koninkrijk van de
causaliteit, zou u het noemen. Iedere toeschouwer kan voor elke
stoot een voor de hand liggende baan aangeven. En zo spelen
beginners ook: ze kiezen de meest directe weg, ze willen alleen de
eerstvolgende bal in een gat spelen. Maar als je het spel beter
gaat begrijpen, kom je erachter dat het veel belangrijker is om de
baan te controleren die de witte bal aflegt nadat hij de andere bal
heeft geraakt. En dan wordt het ineens veel moeilijker: je moet van
tevoren alle mogelijke gevolgen, alle kettingreacties berekenen.
Want het echte doel, en dan heb ik het over hogere tactiek, is niet
om de bal in het gat te spelen, maar om de bal in het gat te spelen
en tegelijk de witte bal zodanig weg te spelen dat je nog een keer
kunt toeslaan. Daarom kiezen professionele spelers vaak voor een
heel indirecte, onverwachte stoot, want ze denken al aan de
volgende bal. Ze willen niet alleen toeslaan, ze willen een hele
serie maken, totdat alle ballen zijn weggespeeld. Geometrie, ja,
maar wel geometrie van het agressievere soort.' Hij liep naar de
hoek van de tafel waar hij zijn glas had neergezet, nam een slok en
keek me weer aan, met enigszins opgetrokken wenkbrauwen. 'Maar
goed, welke kwestie is zo urgent dat u helemaal hiernaartoe bent
gekomen en die niet kon wachten tot morgen?'
'Hebt u het dan niet gehoord van de brand? U
weet van niets?' vroeg ik, terwijl ik in zijn gezicht naar tekenen
van toneelspel speurde. Maar Kloster bleef onverstoorbaar, alsof
hij echt niet wist waar ik het over had.
'Ik weet dat er gisteren een paar branden zijn
geweest, iets met meubelzaken. Maar ik volg het nieuws niet zo op
de voet,' zei hij.
'Twee uur geleden is er weer een afgebrand. Een
antiekwinkel onder een verzorgingstehuis. Het verzorgingstehuis van
de oma van Luciana. Ze zijn nog bezig met het bergen van de
slachtoffers. Haar oma stond op de eerste lijst van doden.'
Kloster leek het nieuws in gedeelten tot zich te
nemen en bleef een poosje aangeslagen staan, alsof hij deze
informatie in overeenstemming probeerde te brengen met een andere
denklijn. Hij bracht zijn keu naar de bal en ik meende een lichte
trilling in de beweging te zien. Hij draaide zich om met een
troebele blik in zijn ogen.
'Hoeveel doden?' vroeg hij.
'Dat is nog niet bekend,' antwoordde ik. 'Tot nu
toe zijn er veertien stoffelijke overschotten naar buiten gehaald.
Maar waarschijnlijk zullen er vannacht in de ziekenhuizen nog meer
mensen aan hun verwondingen bezwijken.'
Kloster knikte en boog zijn hoofd. Hij spreidde
zijn vingers, legde zijn hand als een vizier tegen zijn voorhoofd
en drukte met zijn vingers tegen zijn slapen. Zo begon hij langs de
pooltafel te ijsberen, heel langzaam, met zijn ogen verborgen
achter de rug van zijn hand. Was het mogelijk dat die consternatie
gespeeld was? Hij leek echt getroffen door het nieuws, al was het
op een manier die ik niet wist te doorgronden. Ten slotte sloeg hij
zijn ogen weer op, maar in plaats van naar mij te kijken richtte
hij zijn blik op een punt in de verte, alsof hij een discussie met
zichzelf aan het voeren was.
'Een brand,' zei hij, nog steeds zonder me aan
te kijken, zich concentrerend op die moeilijke overpeinzing. 'Vuur,
natuurlijk. En nu begrijp ik ook waarom u me hier bent komen
opzoeken.' Plotseling wierp hij me een vernietigende, minachtende
blik toe. 'U denkt dat ik een paar uur geleden met mijn tas de deur
uit ben gegaan, dat verzorgingstehuis in brand heb gestoken en
daarna rustig mijn honderd baantjes ben gaan zwemmen, terwijl die
oude mensen lagen te verbranden en te verkolen. Dat is wat u denkt,
toch?'
Ik maakte een gebaar dat onzekerheid
uitdrukte.
'Luciana heeft u twee weken geleden zien staan
voor het gebouw waarin dat verzorgingstehuis is gevestigd. U stond
naar de balkons te staren. Dat was de reden waarom Luciana naar mij
toe kwam, ze dacht dat u iets kwaads in de zin had met haar
oma.'
Kloster nam me enkele seconden onderzoekend op,
maar zonder dat de minachtende blik helemaal van zijn gezicht
verdween, alsof hij zijn ongeduld met me verloor omdat ik niets
beters tegen hem in wist te brengen.
'Dat is mogelijk, dat is heel goed mogelijk. In
mijn boek gaat er ook iemand dood in een verzorgingstehuis. Voor
mijn research ben ik een aantal van die tehuizen gaan bekijken, in
verschillende wijken. Bij een paar heb ik alleen de buitenkant
bestudeerd en aantekeningen in mijn hoofd gemaakt. Maar bij twee
ervan ben ik naar binnen gegaan en heb ik net gedaan alsof ik een
familielid wilde inschrijven. Het is verbazingwekkend hoe makkelijk
je daar binnenkomt. Ik zocht naar een geschikt detail voor een
ingenieuze manier om iemand dood te laten gaan. Maar ik heb altijd
maar één dode, één persoon in gedachten gehad. Deze even eenvoudige
als barbaarse oplossing is nooit bij me opgekomen, alles en
iedereen uit de weg ruimen. Laat ik het zo zeggen, ik ben elke keer
ook verbaasd. Over de wijze waarop. Hoewel brandstichting, als je
er even over nadenkt, een tamelijk voor de hand liggende keuze
is.'
Zijn stem klonk nu wat afwezig, alsof hij het
over een derde persoon had. Hij keek me weer aan, hoewel zijn ogen
geen moment stilstonden, en ijsbeerde weer verder, verdiept in wat
een furieuze strijd met zichzelf leek.
'Maar al die doden ... dat zijn natuurlijk
allemaal onschuldige mensen,' zei hij. 'Dat had niet mogen
gebeuren. Dat had absoluut niet mogen gebeuren. Hij moet worden
gestopt. Maar tegelijkertijd is het al te laat. Ik zou niet weten
hoe ik hem nog zou kunnen tegenhouden.'
Hij kwam dichter bij me staan en zijn
gelaatsuitdrukking was opnieuw veranderd, alsof hij me nu een
volledig ongepantserd gezicht wilde laten zien, alsof hij zich
overgaf aan mijn genade en het aan mij overliet om een oordeel over
hem te vellen.
'Ik vraag u nogmaals: denkt u dat ik het gedaan
heb? Denkt u dat ik er elke keer achter zit?'
Ik deinsde onbewust achteruit. In Klosters ogen
was iets van totale verwoesting, iets angstaanjagends te zien,
alsof er in zijn pupillen een waanzin brandde die veel duisterder
en veel dieper geworteld was dan die van Luciana.
'Nee, dat denk ik niet,' antwoordde ik. 'Hoewel
ik niet meer weet wat ik nog moet denken.'
'Maar u zou het wél moeten denken,' zei Kloster
op sombere toon. 'U zou het wél moeten denken, al is het om een
andere reden. Een paar uur geleden, voordat ik hiernaartoe ging,
was ik net aan die scène begonnen, aan de moord in het
verzorgingstehuis. Ik heb een eerste versie op mijn bureau liggen.
En u ziet, weer is het gebeurd. Hij heeft alleen de vorm veranderd.
Alsof hij zijn stempel erop wilde zetten. Of de spot met me wil
drijven. Een stijlcorrectie. Zo is het elke keer gegaan. Ik hoefde
het alleen maar op te schrijven. In het begin heb ik mezelf er nog
van proberen te overtuigen dat het allemaal toeval was.
Ongelooflijk toeval, dat wel. Maar de overeenkomsten waren te
groot. Het dicteren ... was begonnen. Ik neem aan dat je het een
gezamenlijk product zou kunnen noemen.' 'Gezamenlijk... met
wie?'
Kloster keek me argwanend aan, alsof hij me al
te veel had verteld en hij er plotseling aan begon te twijfelen of
hij me wel kon vertrouwen. Of misschien omdat het de eerste keer
was dat hij besloot om het aan iemand te vertellen.
'De eerste keer dat we elkaar spraken heb ik
geprobeerd het u duidelijk te maken, toen ik toegaf dat ik ook niet
geloofde dat al die sterfgevallen toevallig waren. Maar op dat
moment kon ik het nog niet in woorden vatten. Het was de enig
mogelijke verklaring, en tegelijkertijd de enige verklaring die
niemand zou geloven. Zelfs ik vond het moeilijk te geloven ... tot
nu. En misschien zult u het nu nog steeds niet geloven. Maar u
herinnert zich vast nog wel dat ik bij die gelegenheid het
voorwoord bij de Aantekeningen van Henry James heb genoemd.'
'Ja, dat herinner ik me nog heel goed: u zei dat
u daar het idee vandaan had gehaald om uw romans voortaan te
dicteren.'
'Maar er is nog iets anders. Iets wat zich
openbaart in een paar intieme aantekeningen, verspreid over het
boek, en wat ik nooit had verwacht van de ironische en
kosmopolitische Henry James. Hij had, dat dacht hij althans zelf,
een beschermengel, een "goede engel". Soms noemt hij die zijn
"demon van het geduld", andere keren zijn "daimon". Of ook wel
"mijn gezegende genius", of "mon bon". Hij roept hem aan, hij wacht
op hem, hij ziet hem soms vlak bij zich zitten. Ergens in het boek
zegt hij zelfs dat hij zijn adem langs zijn wang kan voelen
strijken. Hij geeft zich aan hem over en vertrouwt zich aan hem
toe, hij smeekt hem om inspiratie wanneer hij die niet heeft, en
elke keer dat hij begint te schrijven in een nieuwe kamer wacht hij
op hem. Een geest die hem beschermt en die zijn leven lang bij hem
blijft... tot hij begint te dicteren. Dat is misschien nog het
meest opmerkelijke aan de Aantekeningen: het ontbreken van elke
verwijzing naar zijn beschermengel vanaf de datum dat er iemand
anders in zijn werkkamer komt. Vanaf het moment dat het in stilte
smeken wordt ingewisseld voor het hardop dicteren. Alsof de geheime
samenwerking voor altijd is verbroken. Ik herinner me dat toen ik
over dat aanroepen van die "goede engel" las, ik een beetje moest
lachen: ik kon het me niet goed voorstellen, de eerbiedwaardige en
gedistingeerde James die als een klein jongetje een onzichtbare
vriend aanroept. Ik vond het iets kinderlijks hebben, iets
ridicuuls, maar tegelijk ook iets ontroerends, alsof ik door een
raam stond te gluren naar iets wat ik eigenlijk niet mocht zien.
Ja, ik moest erom lachen en daarna vergat ik het vrijwel
onmiddellijk weer. Totdat ik zelf begon te dicteren. En in
tegenstelling tot James kreeg ik bezoek van mijn eigen engel toen
ik begón te dicteren, juist omdat ik begon te dicteren. Alleen was
het geen goede engel.'
Hij nam nog een slok uit zijn glas en staarde
een moment voor zich uit, tot hij zijn glas terugzette op de rand
van de tafel en me weer aankeek met diezelfde ongeharnaste
blik.
'Ik geloof dat ik u al verteld heb over die
ochtend. Ik was begonnen Luciana te dicteren, nadat ik al een
aantal dagen niets had geproduceerd, alsof ik verlamd was geweest,
en kreeg ineens weer inspiratie. Daarbij had ik echter het gevoel
dat ik niet meer dan een doorgeefluik was: terwijl ik Luciana
dicteerde, dicteerde iemand anders mij! Het was een dwingende
fluisterstem die elke schroom, elke onzekerheid wegnam. De scène
die ik voor ogen had, de scène waarin ik was blijven steken, moest
bijzonder gruwelijk worden. Bloederig, ja, maar ook methodisch: de
tenuitvoerlegging van de kaïnitische wraak. Ik had nooit eerder
zoiets hoeven schrijven, ik had over het algemeen altijd de
voorkeur gegeven aan meer beschaafde, minder indringende misdaden.
Ik dacht dat het niet in mijn aard lag, dat zoiets me nooit zou
lukken. En plotseling hoefde ik alleen maar te luisteren. Luisteren
naar die sibillijnse, boosaardige stem die het mes en de keel op
perfect realistische wijze wist te beschrijven. Die stem volgen,
die wonderbaarlijke afgeleide stem die nergens voor terugdeinsde,
die moordde en nog eens moordde. Thomas Mann heeft ooit verteld dat
hij tijdens het schrijven van De dood in Venetië op een gegeven
moment in een soort trance raakte, dat hij de indruk had, voor het
eerst van zijn leven, dat hij werd "meegevoerd door de lucht". Dat
was wat ik voelde, ook voor het eerst van mijn leven. Maar ik kan
niet zeggen dat die stem me liefdevol in zijn armen meevoerde. Het
was meer alsof hij me volkomen in zijn macht had en me meesléúrde,
met een primitieve en superieure kwaadaardigheid waaraan ik slechts
kon gehoorzamen. Een stem die ik maar met moeite kon volgen, die
heer en meester over alles was, die zelf, met een barbaars
genoegen, het mes leek te hanteren, alsof hij tegen me wilde
zeggen: het is makkelijk, het is simpel, dat doe je zo en zo. Toen
ik de scène af had was ik verbaasd dat ik geen bloed aan mijn
handen had. Maar er was nog iets over van die bijna seksuele
euforie die je ervaart na een plotselinge vlaag van inspiratie. Een
restant van dat gevoel van almacht. Ik denk dat dat gevaarlijke
mengsel me ertoe gebracht heeft om me op Luciana te storten. Ik
keerde pas weer helemaal terug in de werkelijkheid toen ik merkte
dat ze zich verzette.'
Hij keek op en maakte bijna onmerkbaar een
beweging met zijn hoofd, alsof hij zichzelf in stilte een verwijt
maakte en de scène voorgoed uit zijn geheugen wilde wissen.
'Pas veel later, in de avond, las ik de
bladzijden die ik haar gedicteerd had weer door. Ze waren van
iemand anders, daar kon geen twijfel over bestaan. Ik zou zoiets
zelf nooit hebben kunnen schrijven. Feilloos, zonder enige
aarzeling geschreven. Een uitzonderlijk taalgebruik, met een
verschrikkelijke en primitieve kracht die doordrong tot in de
diepste kern van het kwaad. Ik werd er bang van toen ik die zinnen
daar geschreven zag staan, met inkt vastgelegd op papier, alsof ze
het onweerlegbare bewijs vormden dat het allemaal echt was geweest.
Ik kon niet meer verder met dat boek, alsof het door die andere
woorden dodelijk besmet was geraakt. Het bleef liggen, aan zijn lot
overgelaten bij de laatste zin die ik Luciana had gedicteerd
voordat ze was opgestaan om koffie te zetten. Ik stopte het in een
lade en probeerde met behulp van alle rationele argumenten die ik
kon bedenken te vergeten wat er was gebeurd. Daarna ... overkwamen
me al die rampen. Ik verloor mijn dochter, ik verloor mijn leven.
Ik stond ineens buiten de wereld, ik was leeg vanbinnen. Ik kon
alleen maar die film afdraaien, keer op keer. Ik dacht dat ik nooit
meer zou kunnen schrijven. Tot ik in de zomer naar dat strand ging.
En ik dat lichaam in zee zag verdwijnen. Als een teken dat op het
water werd geschreven. Iedereen, zonder uitzondering, zou hebben
gezegd dat het een ongeluk was, en op dat moment dacht ik dat ook.
Maar tegelijkertijd kon ik dat teken lezen en begreep ik wat het
tegen me zei. Ik wist welk verhaal ik moest schrijven. Wat ik niet
wist, en wat ik ook nooit had kunnen bedenken, was dat het zijn
werk zou worden, het begin van zijn verhaal. De volgende dag ging
ik terug naar Buenos Aires; ik wilde niets liever dan beginnen.
Plotseling, volkomen onverwacht, was alles helder geworden. Ik zag
licht aan het einde van de tunnel, het nog kleine, maar
onmiskenbare licht van mijn thema. Uiteindelijk verschilde het niet
zo veel van de thematiek van mijn roman over de kaïnieten, waar ik
mee gestopt was. Alleen speelde dit verhaal zich af in het heden.
Er zou een meisje zijn dat veel weg had van Luciana. En iemand die
een kind had verloren, net als ik. Dat meisje zou een familie
hebben die vergelijkbaar was met die van Luciana. In tegenstelling
tot in mijn andere romans wilde ik nu dicht bij de werkelijkheid
blijven, want ik had het gevoel dat de geheime bron, het vuur dat
ik moest aanblazen, mijn eigen pijn was. Ik wilde mezelf niet
vergeten, of me laten meeslepen door mijn verbeelding, zoals in
mijn andere boeken. Het thema zou natuurlijk de straf worden. De
proportionaliteit van de straf. Oog om oog, zoals de wet van Talion
luidt, maar wat gebeurt er als het ene oog kleiner is dan het
andere? Ik had mijn dochter verloren, maar Luciana had geen
kinderen. Kon het verlies van mijn kind gelijk worden gesteld aan
het verlies van een tijdelijk vriendje, met wie ze het niet eens zo
heel goed leek te kunnen vinden? Ik vroeg het aan mijn pijn en mijn
pijn schreeuwde van niet. Ik begon met een Spartaanse
vastberadenheid te schrijven, maar iets in mij leek droog te staan,
uitgedoofd te zijn, alsof de dood van mijn dochter me niet alleen
had buitengesloten van de mensheid, maar ook van mijn eigen
schrijven. De paar zinnen die ik elke dag met moeite op papier wist
te krijgen waren onherkenbaar. Ze raakten de kern niet, troffen
niet de juiste toon, misten de juiste woorden. En toen heb ik hem,
op mijn manier, aangeroepen. Avond na avond heb ik hem aangeroepen,
tot ik me er op een gegeven moment bewust van werd dat ik niet meer
alleen was. Hij was teruggekomen. Ik voelde hem weer op mijn
schouder zitten. En ik liet hem begaan. Ik liet toe dat hij me weer
dicteerde. Dat hij me weer voortstuwde, dat hij me zijn fiat gaf,
dat hij de stemvork weer liet trillen. Het was alsof ik heel
langzaam ontdooide, alsof de steen waarin ik was veranderd begon te
etteren als een wond. Maar ik schreef weer, en ik wist heel goed
aan wie ik dat te danken had. Ik noemde hem "mijn Sredni Vashtar".
En hoewel hij onzichtbaar was, was zijn monsterlijke stem voor mij
even herkenbaar als de ademhaling van een vertrouwd iemand die
naast je ligt. Hij was niet alleen echt, hij was bijna tastbaar, en
ik had het idee dat iedereen zo zou kunnen aanwijzen welke zinnen
van hem afkomstig waren. Dat waren ze in het begin bijna allemaal.
Maar door de beweging van mijn hand, alsof het om een magische
oefening van de spieren ging, kreeg ik langzaam maar zeker weer
iets van mijn vroegere vaardigheid, van mijn vroegere ik terug. Hij
had de elektriciteit weer aangesloten en de dode kwam weer tot
leven. Ik werd weer mezelf, ik vond mezelf terug. Ik hervond mijn
oude trots, de enige die ik heb, en vanaf dat moment had ik
eigenlijk geen behoefte meer aan zijn gezelschap. Uiteindelijk
prefereerde ik mijn eigen nachtelijke arbeid, mijn lange twijfelen,
mijn omwegen om tot de kern te komen, mijn eigen verbeelding. Het
was niet eenvoudig om van hem af te komen. Ik voelde zijn benen om
mijn nek klemmen, zoals de benen van de oude man van de zee om de
nek van Sindbad. En natuurlijk waren zijn zinnen altijd beter.
Uitzonderlijk goed, wreed, direct. Maar het lukte me om ze stuk
voor stuk af te wijzen, hoewel de verleiding om ze over te nemen
groot was. En op een zeker moment voelde ik dat ik weer alleen was.
Ik dacht dat ik er eindelijk in geslaagd was om me van hem te
ontdoen.' 'Wanneer was dat?'
'Bijna een jaar daarna, kort voordat ik de scène
van de dood van de ouders schreef. Ik had bedacht dat ze door
koolmonoxidevergiftiging om het leven zouden komen, in hun
strandhuis, tijdens een wintervakantie, als gevolg van een kapotte
kachel. Zoiets gebeurt elk jaar wel een paar keer. Ik had geen
enkele andere mogelijkheid overwogen. En er was nog iets anders
gebeurd toen ik weer zelf was gaan schrijven: mijn wrok was
gedeeltelijk verdwenen, ik had mijn leven weer opgepakt en ik begon
Luciana te vergeten. De roman was geen voodoopop meer waar ik mijn
spelden in stak. Het schrijven had een heilzame uitwerking op me,
en de ouders waren niet meer de ouders van Luciana; ik kon ze nu
als romanpersonages zien en de dood bedenken die het best bij ze
paste, zoals bij elk ander personage in elke andere roman. Ik had
tenslotte een heel leven besteed aan het bedenken van manieren
waarop mensen aan hun eind komen. En misschien omdat ik nu niet
meer die drang had om wraak te nemen, bedacht ik een pijnloos
einde, in hun slaap, samen in bed. Ik schreef de scène in een
gemoedstoestand van totale rust. Twee weken later ontving ik de
brief van Luciana. Haar ouders waren écht gestorven. Het was een
warrige brief, eigenlijk vroeg ze om vergeving voor die eerste
brief, de beschuldiging waarmee alles was begonnen, maar ze schreef
ook dat haar ouders dood waren, alsof het iets was wat ik per se
moest weten. En ze noemde de datum waarop ze waren gestorven: de
dag nadat ik de bewuste scène had geschreven! Ik was uiteraard
verbijsterd. Ik zocht het bericht op in de kranten van twee weken
eerder. Daar stonden de details. Hoewel de omstandigheden vrijwel
identiek waren, was de stijl dat niet: een veel afschuwelijker
dood. Maar, hoe dan ook, een natuurlijke dood.'
'Wanneer u zegt "een natuurlijke dood",'
onderbrak ik hem, omdat ik me ineens herinnerde wat ik zelf had
gedacht, wat ik in het souterrain van de krant bijna had gezien,
'bedoelt u dat dan misschien.
'In de meest letterlijke zin van het woord. In
de zin dat hij geen defecte boilers of ovens nodig had gehad. Dat
hij geen enkel product van de beschaving nodig had gehad. Het gif
van een plant. Een simpele, primitieve dood: ik wist meteen dat hij
dat had bedacht. En ik was, zoals u zult begrijpen, erg onder de
indruk. Het was één ding om zijn aanwezigheid te voelen in dat
gefluister, in de vreemde communiteit van die privédictees, of in
de zinnen van een tekst, die uiteindelijk onschuldig zijn. Maar de
gedachte toelaten dat hij buiten mij om kon bestaan en op eigen
initiatief mensen kon gaan ombrengen in het echte leven was iets
heel anders. Die stap kon ik niet zetten. Hoewel het bewijs op
tafel lag, recht voor mijn neus, kon ik maar niet geloven dat er
een causaal verband bestond, dat de werkelijkheid had gereageerd op
mijn tekst. In die laatste maanden was ik mezelf weer geworden,
zoals ik u al verteld heb. De weinige zinnen die ik elke dag zo
moeizaam uit mijn pen kreeg hadden me langzaam weer in contact
gebracht met mijn oude ik. En mijn oude ik was altijd een scepticus
geweest en deed zelfs geringschattend over alles wat niet rationeel
was. Ik was niet voor niets aan een wetenschappelijke carrière
begonnen, ik had niet voor niets lange passages geschreven waarin
ik de spot dreef met de hele idee van religie. Voor mezelf had ik
besloten om de dicteerepisode als een vlaag van
verstandsverbijstering te beschouwen, een geestelijke stoornis na
een periode van rouw. Dat kon ik wel toegeven, dat ik gek was
geworden van de pijn. Maar toch, hoewel ik weigerde het te geloven,
was ik diep geraakt, en ik liet de roman voor wat hij was. Hij
heeft jarenlang onaangeraakt in een la gelegen. Niet zozeer vanwege
een bijgelovige angst, het ging om iets veel intiemers: de geheime
motor, mijn zucht naar wraak, was stilgevallen. Nu de ouders van
Luciana dood waren, had ik eindelijk, hoewel dit monsterlijk
klinkt, mijn genoegdoening. De pijn was verzacht, het vuur gedoofd,
en na de eerste verbijstering vanwege het ongelooflijke
toeval voelde ik me kalm worden, zij het dat het misschien een
wat schuldige kalmte was, omdat ik nog steeds de indruk had dat ik
hun dood, door die te bedenken en met behulp van mijn verbeelding
te beschrijven, direct of indirect in de hand had gewerkt. In elk
geval leken de verhoudingen me nu rechtvaardig en ik stond op het
punt om de brief van Luciana te beantwoorden. Echt, ik voelde geen
enkele rancune meer tegen haar.'
'En toch hebt u op een bepaald moment de lade
weer opengetrokken.' Kloster knikte langzaam.
'Er gingen een paar jaar voorbij, drie, vier,
dat weet ik niet meer. Ik had deze roman uit mijn hoofd gezet en
publiceerde ondertussen andere boeken. Tot ik op een dag in een
krant een artikel las over voorspellende dromen. U weet wel, dat
iemand 's nachts droomt dat een dierbare doodgaat en dat die
persoon de volgende dag ook echt doodgaat, alsof de droom een
voorspelling was, de pijl die naar de schietschijf vertrekt. Het
artikel was geschreven door een docent statistiek en de toon was
ironisch. Hij maakte een simpele kansberekening en toonde aan dat
de kans dat een voorspellende droom uitkomt heel klein is, maar
niet zo klein dat die twee gebeurtenissen, de droom van X en de
dood van zijn of haar dierbare Y, in een grote stad als Tokio of
Buenos Aires niet met enige regelmaat kort na elkaar kunnen
plaatsvinden. Natuurlijk is degene die de droom heeft gehad daarvan
onder de indruk en zal die persoon het gebeurde als een psychisch
fenomeen zien, als een bovennatuurlijke kracht, maar voor iemand
die de metropool 's nachts van boven zou bekijken en de dromen van
de mensen zou bijhouden, zou het niet verrassender zijn dan het
voor de persoon die de nummertjes in de loterij afroept verrassend
is dat iemand een winnend lot heeft. Het artikel was erg
overtuigend en had tot gevolg dat ik anders ging denken over de
scène die ik had geschreven en de dood van de ouders van Luciana.
Ik schaamde me bijna dat ik zo bijgelovig was geweest, dat ik in
feite zo arrogant was geweest om te denken dat wat ik opschreef
zo'n effect op de werkelijkheid kon hebben. Terugkijkend vond ik
het nu heel duidelijk dat het een samenloop van twee onafhankelijke
gebeurtenissen was geweest, zoals die docent statistiek het had
genoemd. Op de bewuste avond hadden wel meer schrijvers net als ik
zitten bedenken hoe ze iemand dood zouden laten gaan. En ik was
degene bij wie het vervolgens ook echt gebeurde. Een lot uit de
loterij in de zee van statistieken dat me door het toeval was
toegewezen. Ik opende de lade en las de roman weer door, tot aan de
gewraakte scène. En daarbij viel me tot mijn grote verrassing nog
iets op. Die passage, die roman ... was het beste wat ik ooit had
geschreven. En wat nog veel vreemder was: ik kon geen stijlverschil
meer ontdekken. Sterker nog, ik kon niet eens meer zien of het wel
echt door twee verschillende schrijvers was geschreven. Ik had niet
meer kunnen aangeven welke zinnen ik zelf had geschreven en welke
me waren gedicteerd. Het voelde alsof de hele tekst van mij was en
tegelijk alsof hij door iemand anders was geschreven. Maar dat was
me al eerder overkomen, dat ik mijn eigen boeken opensloeg en
fragmenten tegenkwam die ik totaal niet herkende. Wat ik wil zeggen
is dat ik besloot te geloven, dat ik wilde geloven dat ik elke
afzonderlijke bladzijde eigenhandig had geschreven. Dat elk idee
uitsluitend van mij afkomstig was. Ik wilde weer de controle over
de roman krijgen. Maar als ik eerlijk ben moet ik zeggen dat de
roman weer de controle kreeg over mij. Ik moest en zou ermee
verdergaan. Ik besefte dat het zonder enige twijfel mijn beste
roman zou worden. Misschien wel mijn enige echt grote roman. U
begrijpt, ik verviel weer in dat andere hoogmoedige bijgeloof, die
wens om iets "groots" tot stand te willen brengen. Hoe het ook zij,
ik begon er weer aan te werken, elke avond en nacht. En toen kwam
het moment dat ik de dood van de broer moest beschrijven.'
'Zelfs terwijl u wist wat u daarmee kon
ontketenen?'
'In de roman moest de wraak worden voortgezet,'
zei kloster, alsof het al te laat was om nog berouw te hebben.
'Maar, inderdaad, ik durfde het niet meteen aan. Ik heb maandenlang
lopen twijfelen en allerlei morele afwegingen gemaakt, en zo kwam
ik erachter, zoals in het verhaal van De Quincey, hoe dun de
scheidslijn is tussen doen alsof je een moordenaar bent en een
echte moordenaar worden, en hoe rakelings je daarbij langs de
afgrond scheert. Tot ik op een gegeven moment een manier dacht te
hebben gevonden. Ten onrechte, bleek later. Ik dacht dat als ik een
heel onwaarschijnlijke dood zou bedenken, waarbij sprake was van
een extreem toevallige samenloop van omstandigheden, die dood zich
nooit in de echte wereld zou kunnen reproduceren. Luciana had me
een keer verteld dat haar broer, die medicijnen studeerde, een
assistentschap had gedaan in een penitentiaire inrichting. Dat was
alles wat ik van hem wist. Ondertussen correspondeerde ik, zoals u
weet, met enkele gevangenen uit verschillende inrichtingen. Ik
verbond deze twee feiten met elkaar en bedacht een constructie
waarbij een van de gevangenen in een extra beveiligde inrichting
een soort epileptische aanval simuleert om naar de ziekenafdeling
te worden overgebracht. De broer van Luciana, die als
assistent-arts in de inrichting werkt, heeft op diezelfde avond
dienst en de gevangene vermoordt hem met een mes tijdens een
vluchtpoging. Tijdens het schrijven van de scène voegde ik, met de
weinige kennis die ik had over hoe gevangenissen er vanbinnen
uitzien, nog andere details toe, met de bedoeling om de
aaneenschakeling van gebeurtenissen aan de ene kant geloofwaardiger
te maken, maar aan de andere kant op een subtiele manier ook minder
waarschijnlijk te maken. Maar desondanks gebeurde het weer. En
opnieuw net even anders dan ik het had beschreven. Alsof mijn
versie gecorrigeerd werd door iemand die meer durfde en die wreder
was dan ik. En alsof dat onderdeel van het spel was, om een nog
veel onwaarschijnlijkere versie te bedenken. De gevangene had geen
vluchtpoging ondernomen, de bewakers waren zo vriendelijk geweest
om zelf de poort van de gevangenis open te zetten zodat hij op
rooftocht kon gaan. De broer van Luciana werkte niet meer in de
gevangenis, maar toen hij daar nog werkte had hij een relatie
gekregen met een vrouw van een gevangene, en wel met de vrouw van
juist deze man, die de meest gewelddadige van allemaal was. Net als
u vernam ik het nieuws in eerste instantie uit de krant. Daar stond
de naam van de broer, die ik las en herlas, zonder het te kunnen
geloven. Hij had dezelfde leeftijd, hetzelfde beroep, en op de foto
kon ik de gelijkenis zien. Het was opnieuw gebeurd.'
'En er was nog een ander, barbaars, primitief
element,' zei ik, terwijl ik eindelijk het verband zag dat me de
hele tijd was ontgaan. 'Hij had hem vermoord met zijn blote handen,
zonder het wapen te gebruiken.'
'Precies, dat was zijn handtekening, dat viel me
meteen op. Ik begon zijn methoden, zijn voorkeuren te begrijpen: de
ruwe zee, het natuurlijke gif van de paddenstoelen en de wreedheid
van een man die zich, zoals in het begin der tijden, met zijn
klauwen en tanden, als een menselijk dier, op een andere man stort.
Een paar dagen later kwam die commissaris, Ramoneda, me opzoeken en
liet me de anonieme brieven zien. Het waren ongelooflijk grove,
maar toch zorgvuldig geschreven, effectieve brieven. Ik stond op
het punt om hem alles te vertellen, precies zoals ik het nu aan u
vertel. Maar hij had zijn eigen theorie. Hij zag een boek van Edgar
Allan Poe in mijn bibliotheek staan en begon tegen me over Het
verraderlijke hart. Over de drang om te bekennen die hij vaak bij
moordenaars had gezien. Uit de manier waarop hij over Luciana
sprak, begreep ik dat hij haar verdacht. Hij vroeg me of ik een
handgeschreven brief of iets dergelijks van haar kon laten zien. Ik
gaf hem de brief die ze me een paar jaar daarvoor had geschreven,
de brief waarin ze me om vergeving vroeg. Hij las hem zorgvuldig
door en terwijl hij het handschrift vergeleek, vertrouwde hij me
toe dat Luciana was opgenomen in een kliniek en dat ze neurotische
schuldgevoelens had. Patiënten die aan dat syndroom lijden hebben
schuldgevoelens over pijn die ze bij anderen hebben veroorzaakt en
waarvoor ze niet zijn gestraft, en proberen zichzelf indirect, en
op verschillende manieren, te straffen. Hij zei dat Luciana
geobsedeerd was door de gedachte dat ze medeschuldig was aan de
dood van mijn dochter. Toen ik dat hoorde, na al die jaren, kwam er
een soort verlaat en bitter geluksgevoel over me. Ik had gewild dat
ze altijd aan Pauli zou moeten denken, elke dag van haar leven, en
die wens was ingewilligd. Ramoneda zei verder niets meer, en het
was voor mij heel duidelijk dat hij zijn vermoedens, welke die ook
waren, voor zichzelf zou houden, zonder er iets mee te doen. Hij
had tenslotte zijn schuldige al te pakken, en daarnaast stond hij
onder zware druk van de regering om de zaak af te sluiten, zodat
het schandaal van de inbraken plegende gevangene weer van de
voorpagina's zou verdwijnen. Maar toen hij weer was vertrokken,
begon ik me af te vragen of dat niet een andere mogelijke
verklaring zou kunnen zijn. Een heel logische verklaring zelfs. Ik
nam alle gevallen nog eens door tegen de achtergrond van deze
nieuwe mogelijkheid. Ook Luciana had heel goed iets in de koffie
van haar vriend kunnen doen: ze studeerde biologie, ze wist heel
goed welke stof ze daarvoor kon gebruiken en ze zat elke dag naast
hem. Ook Luciana had die giftige paddenstoelen in het bosje kunnen
rondstrooien, tijdens net zo'n bliksembezoek aan Villa Gesell als
waarvan ze mij beschuldigt. Was zij het niet die alles van
paddenstoelen wist? En tot slot had ook Luciana die anonieme
brieven kunnen schrijven. Het was heel waarschijnlijk dat zij wist
van de relatie van haar broer met die vrouw. Ik moest deze
hypothese echter al snel verwerpen; wat Luciana nooit had kunnen
bewerkstelligen was die krankzinnig makende overeenkomst tussen de
data van de sterfgevallen en de voortgang van mijn roman. Maar
toch, doordat ik een andere hypothese in overweging had genomen,
een hypothese die me onverwacht van buitenaf was aangereikt, kreeg
ik weer hoop dat er ruimte bestond voor een rationele verklaring,
hoewel ik die zelf niet kon bedenken. U merkt, iets in mij wilde
zich nog steeds niet overgeven. Ik kon intellectueel gezien niet
accepteren dat wat nu twee keer was gebeurd nog vaker zou kunnen
gebeuren, en ik wilde hem op de proef stellen. Ik deed wat een
scepticus doet wanneer hij expres onder een trap door loopt; ik
besloot om nog iemands dood te beschrijven, om hem te tarten. De
wetenschappelijke proef van de herhaling. Dat was althans hoe ik
het op dat moment tegenover mezelf rechtvaardigde. Maar ik weet dat
er nog iets anders meespeelde. Dat durf ik nu wel tegen u te
zeggen: ik wilde niet stoppen met mijn roman. Ook al wist ik dat ik
daarmee het leven van die persoon in gevaar zou kunnen brengen.
Maar ik kon me simpelweg niet neerleggen bij de gedachte dat ik
mijn roman opnieuw terzijde zou moeten schuiven. En dus begon ik
het volgende geval te bedenken. Zoals ik u al eerder heb gezegd,
ging ik daarvoor een aantal verzorgingstehuizen bekijken, en ik
bedacht een paar ingenieuze varianten. Maar ik zocht naar een
variant die tegenovergesteld was aan zijn stijl. Die lijnrecht
inging tegen alles wat hij was. Merkwaardig genoeg was u het die me
op het idee bracht, tijdens ons vorige gesprek. Toen u over de
grootmoeder van Luciana sprak en zei dat u me een natuurlijke dood
niet zou aanrekenen. Ik wist meteen dat dat het moest worden.
Simpel en perfect. Een natuurlijke dood. En tegelijkertijd werd
mijn geweten zo gesust. Ik was geen misdaad aan het bedenken en
beschrijven, maar een barmhartige dood voor iemand die al jarenlang
bedlegerig was. Vanmiddag besloot ik eindelijk om de eerste versie
te schrijven. Eén dood. Eén persoon. Dat was alles. Hopelijk
gelooft u me op dit punt wel?'
Kloster keek me strak aan, alsof hij een
onmiddellijk antwoord verwachtte.
'Het doet er niet toe wat ik geloof,' zei ik.
'Het gaat erom wat Luciana gelooft. Ze heeft me net gebeld, vlak na
de brand; daarom ben ik hier. Ze is wanhopig, en ik vermoed dat ze
op de rand van de waanzin balanceert. Ik heb haar beloofd dat ik
naar haar toe zou komen. Maar ik wil graag samen met u gaan.'
'Samen met mij?' Kloster trok een afwijzend
gezicht, alsof alleen al het overwegen van het idee een te
onaantrekkelijke bezigheid was. 'Ik zie niet in hoe ik zou kunnen
helpen. Misschien zou mijn aanwezigheid de zaken juist alleen maar
erger maken.'
'Ik wil dat ze zelf, uit uw mond, kan horen wat
u mij nu hebt verteld, al is het alleen maar dat u sinds de dood
van haar ouders geen wrok meer tegen haar koestert. Ik denk dat die
mededeling, uitgesproken door u, voor haar alles zou
veranderen.'
'En vervolgens omhelzen we elkaar als goede
christenen?
Wat bent ú naïef! Begrijpt u dan nog steeds niet
dat het niet meer in mijn handen ligt? Tien jaar geleden heb ik in
mijn wanhoop afstand gedaan van mijn atheïsme en ben ik gaan
bidden. Ik bad elke avond tot een duistere, onbekende god. En mijn
gebed werd verhoord, langzaam maar zeker, precies zoals ik had
gevraagd. Ik heb het opgeroepen, maar ik kan het niet meer naar me
terugroepen. Want de straf, de hele straf, is al geschreven. Die
staat geschreven.'
'Hoe kunt u weten wat er allemaal staat
geschreven? Hoe kunt u weten of een gebaar van vergeving niet alles
zal veranderen? En als het waar is dat wat u in uw roman schrijft
in de werkelijkheid gebeurt, dan kunt u iets heel eenvoudigs doen:
de roman niet voltooien, ermee stoppen, per onmiddellijk.'
'Ik zou hem zelfs kunnen verbranden, maar
daarmee zou ik helemaal niets tegenhouden. Het ligt niet meer in
mijn handen. Ik denk zelfs dat hij inmiddels vooruitloopt op wat ik
schrijf: deze laatste keer heeft hij niet gewacht tot ik de scène
af had, tot ik die in zijn geheel had geschreven.'
'Wilt u daarmee zeggen dat u weigert om met me
mee te gaan?'
'Integendeel, ik heb u al gezegd dat ik dit een
halt toe wil roepen, als ik maar wist hoe. Ik ben bereid om dat
gebaar van vergeving te maken waar u om vraagt. Maar ik ben
sceptisch over het resultaat. We weten niet eens of zij me nog wel
persoonlijk wil ontmoeten.'
'Waarom vragen we het haar niet? Is hier een
telefoon waarmee we haar kunnen bellen?'
Kloster wees naar de bar en maakte boven mijn
hoofd een gebaar naar de barman dat ik de telefoon wilde gebruiken.
De barman stak met tegenzin een arm uit en haalde een ouderwetse
bakelieten telefoon met een dikke, spiraalvormige draad
tevoorschijn. Ik haastte me naar een van de barkrukken aan het
einde van de bar en draaide het nummer van Luciana, elke keer
geduldig wachtend tot de draaischijf weer terug op zijn plaats was.
Aan de andere kant van de lijn werd opgenomen door een slaperige
stem.
'Luciana?'
'Nee, Valentina. Luciana is naar bed gegaan.
Maar ik moest haar wakker maken als jij zou bellen.'
Er klonk een geluid op de lijn alsof iemand in
een aangrenzende kamer een andere telefoon had opgenomen en ik
hoorde de stem van Luciana, zwak en vervormd, alsof ze een
essentieel bestanddeel van haar wil was kwijtgeraakt.
'Je zei dat je er zo snel mogelijk aan zou
komen.' Er klonk een krachteloos verwijt door in haar stem, alsof
het haar niet meer verraste dat iedereen haar in de steek liet. 'Ik
heb op je gewacht. Want ik ... kan geen doodskist meer zien,'
herhaalde ze op afwezige toon en fluisterend, alsof ze zich al die
tijd niet van die ene gedachte had kunnen losmaken.
'Ik ben bij Kloster,' zei ik. 'Ik wil hem
meenemen, zodat je kunt horen wat hij te zeggen heeft.'
'Kloster meenemen? Nu? Hiernaartoe?' Het leek
alsof het idee niet langs de eerste verdedigingslinie van haar
ongeloof kwam. Of eigenlijk meende ik iets van machteloosheid en
desoriëntatie in haar stem te bespeuren, alsof ze niet meer helder
kon redeneren en houvast zocht bij die drie vragen, maar ze
uiteindelijk toch moest loslaten. Plotseling begon ze te lachen,
een bittere lach, en haar stem klonk heel even weer coherent. 'Ja,
natuurlijk, waarom ook niet? Dan kunnen we gezellig met zijn drieën
wat kletsen, als oude vrienden. Is dat niet grappig? De eerste keer
dat ik naar je toe ging dacht ik nog dat er een heel klein beetje
hoop was. Dat ik je zou kunnen overtuigen. Ik had een plan, iets
waarover ik al die jaren had nagedacht. Ik had alleen jouw hulp
nodig. Ik had van hem geleerd. Ik had alles goed overdacht, tot en
met het kleinste detail. Ik dacht dat ik hem vóór kon zijn, voordat
het te laat was. Ik wilde niet dood,' zei ze op hartverscheurende
toon, en ik hoorde hoe ze zachtjes begon te huilen. Er gingen een
paar seconden voorbij voordat ze weer iets kon uitbrengen, en haar
stem klonk nu verwijtend, alsof ze me in omfloerste bewoordingen
ergens van beschuldigde. 'Het enige waar ik niet aan gedacht heb,
het enige wat ik nooit had kunnen bedenken, is dat je hém zou
geloven.'
'Dat doe ik ook niet,' zei ik. 'Ik weet niet
meer wat ik nog moet geloven. Maar ik vind wel dat je zou moeten
luisteren naar wat hij te zeggen heeft. Het zal niet lang
duren.'
Er viel een lange stilte aan de andere kant,
alsof Luciana zich inspande om alle implicaties en gevaren van het
bezoek te overdenken of om alles voor één keer vanuit een ander
perspectief te bekijken.
'Waarom ook niet?' herhaalde ze ten slotte, maar
nu op een toon die op een vreemde manier onthecht en onverschillig
klonk, alsof niets haar meer kon raken. Of misschien had ze een
ander plan uitgedokterd, waarvoor ze mij niet meer nodig had, en
was die plotselinge acceptatie, die onverwachte meegaandheid, haar
manier om dat plan in gang te zetten. 'Elkaar weer ontmoeten, als
beschaafde mensen. Ik ben natuurlijk wel benieuwd om te horen hoe
hij je heeft weten te overtuigen.'
'Het zal niet lang duren. En daarna zal ik de
kist regelen.'
'Jij regelt de kist? Zou je dat voor me willen
doen?' vroeg ze, waarbij haar stem oversloeg van dankbaarheid, als
een klein meisje dat blij is dat iemand haar onverwacht een enorme
gunst doet.
'Natuurlijk. En daarna moet je gaan
slapen.'
'Slapen :..' zei ze, alsof ze naar iets uit het
verleden terugverlangde. 'Ik moet slapen, ja. Ik ben moe,' en ze
leek zich terug te trekken in een duistere stilte. 'Maar Valentina
dan? Het is gevaarlijk wanneer ik ga slapen, want ik moet Valentina
beschermen. Ik ben de enige die haar kan beschermen.'
'Valentina loopt geen enkel gevaar,' zei ik, en
ik voelde het bedrog en de zwakheid van mijn poging om haar gerust
te stellen. Er was te veel gebeurd sinds de vorige keer dat ik een
soortgelijke zin had uitgesproken.
'Ik wil niet dat hij haar ziet,' fluisterde ze.
'Ik wil niet dat hij haar nog een keer ziet.'
'Ik ben er ook bij,' zei ik. 'En hij hoeft haar
helemaal niet te zien.'
'Ik weet wat hij wil. Ik weet waarvoor hij
komt,' zei ze, alsof ze weer begon te ijlen. 'Maar ik wil dat
Valentina in elk geval wordt gered.'
'Ik moet nu ophangen,' zei ik om haar te
onderbreken. Ik was vooral bang dat ze alsnog van mening zou
veranderen. 'Over tien minuten zijn we bij je.'
Ik hing op en maakte een gebaar naar Kloster dat
Luciana had ingestemd. Kloster zette zijn biljartkeu voorzichtig
tegen de muur en volgde me zonder een woord te zeggen naar de
trap.